Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Natuurschoonwet 1928

 

Artikel 8a
1
Indien degene ten aanzien van wie artikel 7 toepassing heeft gevonden, binnen een tijdvak van 25 jaren na het overlijden of de schenking:
a
de eigendom van het landgoed overdraagt, of
b
het recht van vruchtgebruik of, behoudens ingeval de hoofdgerechtigde nog steeds als eigenaar wordt aangemerkt op grond van artikel 1, derde lid, dat van erfpacht op de onroerende zaak vestigt, overdraagt of daarvan afstand doet, waaronder begrepen de gevallen waarin de erfpachter door de toepassing van artikel 1, derde lid, niet langer als eigenaar wordt aangemerkt
vindt alsnog invordering plaats overeenkomstig de volgende leden van het recht waarvan bij hem ingevolge artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven.
2
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder overdracht mede begrepen de overdracht van de economische eigendom.
3
Het ingevolge het eerste lid in te vorderen recht bedraagt het product van de ten tijde van de in het eerste lid, onderdeel a of b, bedoelde gebeurtenis nog niet verstreken volle jaren van het in het eerste lid bedoelde tijdvak en 1/25 gedeelte van het recht waarvan ingevolge artikel 7, eerste lid, invordering achterwege is gebleven.
4
Indien een van de in het eerste lid bedoelde gevallen zich voordoet met betrekking tot een gedeelte van het landgoed wordt een bedrag aan recht ingevorderd dat gelijk is aan het overeenkomstig het derde lid berekende bedrag vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de waarde van het betrokken gedeelte van het landgoed en de noemer gelijk is aan de waarde van het gehele landgoed. Voor de in de vorige volzin bedoelde waarde van het betrokken gedeelte van het landgoed respectievelijk die van het gehele landgoed wordt in aanmerking genomen de waarde in het economische verkeer op het moment dat de in het eerste lid bedoelde gebeurtenissen zich voordoen.
5
In afwijking van het eerste lid wordt het recht niet ingevorderd voorzover tegenover de in de onderdelen a of b bedoelde gebeurtenis geen directe of indirecte tegenprestatie staat. Indien sprake is van een tegenprestatie die afwijkt van hetgeen in het economische verkeer door onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen, wordt een bedrag aan recht ingevorderd dat gelijk is aan het overeenkomstig het derde of vierde lid berekende bedrag vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan de waarde van de tegenprestatie en de noemer gelijk is aan de waarde van de tegenprestatie die tussen onafhankelijke partijen zou zijn overeengekomen.
6
Indien de in het eerste lid genoemde rechtshandelingen worden verricht door degene die het landgoed of een gedeelte daarvan dan wel een van de in het eerste lid genoemde beperkte rechten heeft verkregen krachtens verdeling van een gemeenschap dan wel krachtens een opeenvolging van dergelijke verdelingen, vindt dit artikel toepassing alsof die verdeling of verdelingen niet hebben plaatsgevonden.
7
Indien degene die een landgoed of een beperkt recht van vruchtgebruik of van erfpacht daarop heeft verkregen ten gevolge van de verdeling van een nalatenschap, dat landgoed of dat beperkt recht binnen de in het eerste lid bedoelde periode van 25 jaar overdraagt aan een van de deelgenoten of voormalige deelgenoten in die nalatenschap, blijft met betrekking tot die overdracht het eerste lid buiten toepassing. De deelgenoot of voormalige deelgenoot aan wie het in de vorige volzin bedoelde landgoed of beperkt recht is overgedragen wordt voor de toepassing van dit artikel geacht dat landgoed of beperkt recht te hebben verkregen krachtens verdeling van de eerder genoemde nalatenschap.
8
Artikel 8, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • LJN BI9376, Eerste aanleg - enkelvoudig, SBR 08/2419
    Rechtsoort
    Belasting
    Datum uitspraak
    09-06-2009
    Status
    gepubliceerd
    Soort procedure
    Eerste aanleg - enkelvoudig
    Instantie
    gepubliceerd
    Rechtsoort
    Rechtbank Utrecht
    Bij waardering van opstallen vallend onder de Natuurschoonwet 1928 moet, op grond van de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Gemeentewet met betrekking tot de materiële belastingbepalingen, de ondergrond van die opstallen tot het gebouwd eigendom worden gerekend en bij de waardering worden betrokken.
  •